Moezel (m)
(with) definite article: deBagpipe, mouth-blown: 2 stocks (a: single chanter + drone / b: 1 additional drone)
According to Van Dale, »Groot woordenboek van de Nederlandse taal«, 14th, revised, ed. (Utrecht / Antwerpen, 2005): Dialectal (NB¹ [➺ Van Dale Moezelzak]: From mediaeval Latin musella, from musare [to hum]); NB²: According to Boone,"from the 17th century the usual spelling, also mentioned in a few 18th and 19th century dictionaries. After 1965 still used, sporadically, in Mol and Balen-Neet, &c." (prov. Antwerp); NB³: According to WNT (2021), "In the southern Netherlands [i.e. Flanders (Belgium); ws] still known as a term for Doedelzak.
Maezel, Moesel, Moezelsack, Moezelzak, Mousel / Mousele [?], Moutzelsack, Mouzel, Muisjosak, Muizel, Muizeltje, Musekijn, Musekin, Musel, Muselar, Musele, Muysel, Muyselzak, Muzel, Muzelzak, Muzetje, Quéne, Zacpipe
Boone, Hubert: De doedelzak. Woord vooraf door J. Van Haver en A. Doppagne… Inleiding door R. De Maeyer… Brussel, 1983, p.17-18 (»De Brune), 92 (note 34: »Le grand dictionaire François et Flamand (1739); »Olinger; »Weiland).
De Bo, L.L. [Leenaart Lodewijk]: Westvlaamsch idioticon. Brugge, 1873, p.707.